-
1 торопиться
v1) gener. aanmaken, haasten, spoeden zich, jakkeren, zich voortspoeden, gehaast werken, haast hebben, haast maken, ijlen, jachten, snellen, spoed maken, voortmaken, zich haasten, zich reppen, zich spoeden2) liter. aantrappen -
2 быстро проходить
advgener. zich voortspoeden -
3 проноситься
vgener. afdrijven, omvliegen (о времени), overdrijven, overschieten, scheren (over-íàä, door-ïî), zich voortspoeden -
4 спешить
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский